De Russische spiritualiteit heeft al jaren een enorme invloed op mijn geestelijke leven, al was het alleen maar vanwege de Startsi. De startsi – enkelvoud starets – zijn monniken die optreden als geestelijke vader van een hele streek, inclusief het klooster waar ze wonen. Ze vertegenwoordigen als het ware de vader van de verloren zoon,* het geestelijke thuis waar je altijd welkom bent en waar warmte, veiligheid en goede raad voor het opscheppen liggen.
Mijn kluiskapel is één van de weinige katholieke godshuizen waar relikwieën bewaard worden van dit soort heiligen. Toevallig bevinden die zich allemaal op de route van mijn bed naar mijn koorbank: eentje in de crypte naast de trap naar de kerk en nog eentje aan de achterkant van het clausuurhek. Zo kan het gebeuren dat ik al mijn dagen begin met het (slaapdronken gapend) aansteken van de godslampjes boven hun schrijnen. De één bevat een reliek van de heilige Herman van Alaska, die zijn monnikenleven in Rusland moest opbreken om het in het noordpuntje van Amerika weer op te pakken. In de andere zitten relieken van acht van de geestelijke vaders van het klooster van Optina, de beroemdste staretsen van de negentiende eeuw. Eén van hen speelt nog een rol in het werk van Dostojevski.
Hoe dan ook: via allerlei omwegen stammen de staretsen – zoals alle monniken – af van de woestijnvaders in Egypte. Die worden niet voor niets woestijnvaders genoemd, en niet zomaar woestijnmonniken of zandkluizenaars: ze waren streng, ze waren hard, maar ze waren op geen enkele manier kil, afstandelijk of onpersoonlijk. Ook toen al gold: Het christelijke monnikendom bloeit alleen dan wanneer het als een familiebedrijf wordt beleefd en kwijnt waar er een slavendrijverij of juist een wat al te vrijblijvende duiventil van wordt gemaakt. De Egyptische vaders eisten aan de ene kant het onmogelijke, maar ze hadden elkaar wel bij het nekvel, en uit hun spreuken blijkt soms een ontroerende betrokkenheid op elkaars wel en wee.
Enfin, de woestijnvaders zijn er niet meer: het malen van de geschiedenis heeft ze tot poeier gestampt en door het woestijnzand geroerd. Dat is weliswaar één van de grote tragedies van de christelijke geschiedenis, maar het heeft er wel voor gezorgd dat hun mentaliteit over de aarde begon te zwerven en overal wortel schoot. Dat gebeurde trouwens niet steeds op precies dezelfde manier en met precies hetzelfde resultaat. Er ontstonden duizend sferen en smaken, zoals tien kinderen uit hetzelfde gezin ook vaak van elkaar verschillen als dag en nacht.
Zo kan het gebeuren dat de gestileerde Franse benedictijnenkloosters met hun uiterst gesoigneerde paters exact dezelfde wortels hebben als de krakkemikkige planken kluizenaarshokken van de Athos. Die klampen zich met hun ongewassen vadertjes vast aan de steile kliffen waar de zee ze vanaf probeert te spoelen. Soms lukt dat ook nog. Het is daar, in die hutjes, dat het verhaal begint dat mij nu bezighoudt.
Zo rond het jaar duizend klopte daar een jongeman van een jaar of twintig aan die er wilde leren een godzoeker te worden. Hij heette Antonius en had een lange reis achter de rug vanuit Любеч (spreek uit: Ljoebetsj), in die tijd een stadje ten noorden van Kiev. Hij werd opgenomen onder de Athoskluizenaars en leefde lange tijd als leerling van een oudvadertje in een grot. Dat soort vadertjes weet vaak heel goed wat voor vlees ze in de kuip hebben, en zo was het ook deze keer. De oude monnik zag in zijn jonge leerling het karakter en de kracht om een heel nieuwe wereld te laten wortelen. Hij stuurde hem dus na een aantal jaren terug naar zijn geboortestreek om daar het orthodoxe monnikenleven te vestigen. Hij was toen dertig jaar oud, dus nog soepel van lijf en leden maar toch al met enig verstand.
Hij vestigde zich bij Kiev, aan de oever van de Dnjepr. Die oever is heel steil, en bestaat uit een vaste grondsoort die sterk op klei lijkt. Zoals de mergel bij ons in Limburg leent die bodem zich bij uitstek om er gangen in uit te graven die stabiel zijn, en waar het goed wonen is. Dat was precies wat Antonius deed. Zo legde hij de grondslag voor het beroemde Holenklooster van Kiev. Hij trok namelijk vrijwel onmiddellijk een hele schare leerlingen aan zodat zijn hol al snel tot een enorm gangenstelsel uitgroeide, de zogenaamde nabije holen. Later werd daar nog, een paar honderd meter verderop, het stelsel van de verre holen aan toegevoegd.
Sindsdien leven daar monniken die nu dus al meer dan duizend jaar God aanbidden, bezingen, zoeken en beminnen. Tientallen van hen waren grote heiligen en staretsen. Daar, en niet in het huidige Rusland, ligt de bakermat van de Russische ziel. Daar liggen al die vadertjes, ingeslapen in God, zoals de orthodoxen zo mooi zeggen, in nissen in de wanden van hun grotten. Daar rusten ze tot de wederkomst van Christus in diepe slaap. Ze dommelen onder het gerammel van de ruiten van hun schrijnen, trillend onder Putins bommen.
Die zal hun lichamen wel niet kunnen wekken, maar hun gebeden des te meer, of hij nu wil of niet. Mocht het hem niet lukken, dan zullen wij ze wel wakker krijgen. Bid voor ons, bid voor ons, bid voor ons, zeggen wij, zet zolang tot al die heiligen in de hemel verzuchten, als met één stem: Heer, ontferm U.
* Lc. 15, 11-32